Boma

Loopplank af en opnieuw aan land. De verlate passagier hangt over de reling en wuift. Zij ziet het niet. Zij wandelen. In de dokken ruikt het naar natte katten, urine en dan naar frangipane. Een laatste glas op het terras waar je stenen grafbeeldjes kon kopen, bestookt door zogloze moeders en muggen, herinneringen ophalend aan de cossas à l’armoricaine en het wegrottende kerkje van Banana waar zij eens schuilden voor de storm. Door de gaten in het dak kon je de bliksems zien en binnen werd je net zo nat als buiten. Op de achtergrond de torenhoge boot, de rapides en de vlakke Zaïre.

O Fleu Za
zo pla zo pla
ende lu
zo blo zo blo
oo’t H2O
waa-o
zo zi stro

De machinekamer waarin allerlei hendels automaties overgingen en blaasbalgen zich spanden en rijen pistons tekeer gingen als een paard dat valt in het water leek op de Efteling achter de schermen. De motor zat in een grote heksenpot aangekoekt met verbrande chocolade en je zag zo dat het allemaal mannen waren die hier de plak zwaaiden.

Al veertien dagen droomde zij van M. – een signaal van de goden? – en toen kwam hij, zijn ballen tegen haar zadel ‘om haar zinnen aan te wakkeren’. Maar na het débâcle ging het gesprek over wroeging - verdomde kaloten - en vanochtend haalde zij hem uit de mis.