Buiten deze domme voorvalletjes verliep Desdemona’s leven kleurloos en vlak. De klok vermaalde de tijd die alweer een nieuw schooljaar bracht en hoewel Des nu deel uitmaakte van de kliek (zij maakte thema’s en opstellen tegen betaling. Van dat geld kocht zij in Hasselt gedurfde kleren en de afgunst van haar klasgenoten die ook op vestimentair vlak van elke fantasie verstoken waren), bleef zij op een ‘herexamen’ azen. Ze had een nieuwe voorraad pillen slikkensklaar en zodra de kans zich voordeed, haakte zij af. Dat was het plan, wat niemand wist, niemand kon vermoeden.
En op een nacht kwam er een stem uit haar kussen en zei:
'Ik weet precies wat jij van plan bent…'
En toen kocht zij dat schreeuwerige, psychedelische jasje (pure seersucker; het kostte een fortuin) maar die knar van Grieks kreeg er schele hoofdpijn van en Des werd voor de keuze gesteld: dat jasje moest uit of zij vloog buiten! Trotse Desdemona klikklakt naar de gang. Op hoge benen. De deur vlamt dicht met een knal. Maar dan breekt de dam en zij begint te huilen. Zij kruipt weg in een hoek, achter vale jassen, en jankt zich een breuk. Ze hebben allemaal de pik op haar, niemand houdt van haar, zij moeten haar niet, altijd wordt zij uitgestoten, gedumpt, & terecht!, want zij is minderwaardig, ‘n driedubbele Idioot, terwijl alle anderen, de leerlingen en de leraars
'Dát zijn pas onnozelaars', klinkt het kordaat. 'Demona, bekijk het zo: jij bent ergens geweest, willingly, over de grens en weer terug, waar niemand in deze pokkeschool ooit zou durven gaan. Je bent meer waard dan al die klerelijers bij elkaar!'
Dát was pas Praat. En het was waar! Het was waar dat zowel leerlingen als leraars pathetisch aan hun lege leventje hingen en dat niet 1 van hen zichzelf durfde op te geven. Dit was een revelatie voor Desdemona. (Maar aan 1 revelatie had zij niet genoeg.)
'Demona, wij moeten eens praten' klinkt het verder in haar hoofd. 'En wij gaan een afspraak maken. Voortaan kom jij iedere woensdagnamiddag naar de kapel in de beemden bij de Maas’.
Voortaan koerste Desdemona iedere woensdagnamiddag naar de kapel in de beemden bij de Maas. Met een vaart, als hing haar leven ervan af. Haar ogen hield zij strak op haar fietsband gericht en het draaiende wiel, met zijn glinsterende spaken die het zonlicht vingen in een boog van vonken die spatten langs het pad over een rollende aarde die op haar beurt rond de zon aan het wentelen was, deed in haar hoofd grote molenwieken draaien en zij was halfdronken als zij haar fiets liet vallen in het gras en daar een grote zwarte bus zonder wielen liggen zag… Het was een zwartgeverfde bulletbus zonder deuren. 1 Langwerpige sigaar. 1 Nieuwsoortige raket. Het ene moment stond Des te hijgen in het gras. Het moment daarop zat zij in de gang, doodbedaard. Een lange zwarte gang met links en rechts strenge deuren. Zwart. Zwarte tegels op de vloer en Demona hield haar blik strak op die tegels gericht, want degene die daar voor haar stond, droeg het akelige masker, van de Dood, en Demona bevroor zodra zij haar ogen opsloeg. Maar zijn aanwezigheid deed wonderen. Balsem. Hij was als balsem voor Demona's gekneusde ziel. Hij luisterde met gebalde aandacht naar wat zij te zeggen had. Intens. Zonder te onderbreken. Hij oordeelde niet, zoals volwassenen deden. Zei ook niet wat zij behoorde te denken. Of wat-ie zelf allemaal aan Gewichtigs dacht. En het gutste d'eruit.
De mislukte zelfmoordpoging.
Hij vertrok geen spier.
De misstand op school.
Hij ontstak niet in heilige Woede.
Zei geen gebenedijd woord.
En het was voor het eerst dat Demona zich uiten kon. In deze aardedonkere gang, mild als zomer, waar zij onder het zwarte oog van haar cipier telkens weer hetzelfde fragment hernam, de school, de zelfmoord, de zelfmoord & de school, groeide zij naar het Licht! The push of spring. Hoe zij terug buiten kwam, sla haar dood, zij wist het niet. Op een gegeven moment stond zij in het gras… En het was als 1 droom die oploste in het niets. Eén beweging en alles vervloog. Stond zij daar, verdwaasd, naast haar fiets.
Verdwaasd, maar telkens iets minder bezwaard.
Anderhalf jaar lang hielden Desdemona en haar 'existentialist' zich aan hun afspraak. Zaten allang niet meer in de gang, maar op houten krukken tegenover elkaar in zijn lab (zijn lab leek verdacht veel op het fysicalokaal). Licht stroomde van de wanden - liquid light and his huge liquid eyes - en Demona kwetterde over bakvisdingen en dat zette een punt achter hun relatie. Zij hoefde niet meer te komen. Voor het eerst in 18 maanden viel Demona stil.
‘Geheeld?’ Zij was bij lange na niet heel. Wat moest zij zonder hem?
Hij zoemde nog na: 'Daar pas ik wel een mouw aan. Ga, Demona, ga!'
En de bus loste op in het niets, alsof er nooit een bus was geweest en Desdemona greep haar fiets en reed regelrecht de lente in, de lente van haar nieuwe leven.