Het 6de zintuig
Die ochtend in de dorpsstraat. Des op haar fiets repeteerde in gedachten de aardrijkskundeles. Aardrijkskunde werd gegeven door Hoss, 1 Dietse reus, 1 bruut, die terreur zaaide onder de rangen. Hij bulderde je aan bord met de vraag of je de Koerillen kon aanwijzen op de wereldkaart en, lukte dat niet, dan greep hij je bij de kraag, tilde je op en wreef je met je neus in de soep tussen Rusland en Japan. Van Dam ging met zijn kop dwars door de kaart. Hechtermans werd tegen de muur gekwakt waarbij-ie de sterren kon tellen. Heel de klas beefde als 1 riet. De hoofden, blond als korenaren, doken diep over hun atlas, 1 veld onder bulderend natuurgeweld, en zij schaarden zich allemaal rond Desdemona in de hoop van haar te kunnen spieken bij een schriftelijke overhoring. Die ochtend hadden zij overhoring. Desdemona zat in gedachten bij de Belgische alluviale gronden (die maakten dat zij het zo goed hadden in hun sappige Maasvallei, in tegenstelling tot de Kempische keuterboeren die heel hun have & goed van een zandbodem moesten zien te schrapen), toen 1 stem door haar hoofd galoppeerde en zei:
‘Vanavond staat je fiets niet aan de bushalte.’
‘Oh, goed,’ deed Des afwezig. Zij was inmiddels in de Gaume aanbeland en wat was daar nu ook alweer zo bijzonder aan?
Die avond zocht Des verwoed in het donker naar haar fiets, toen haar de boodschapper van die ochtend te binnen schoot. En daar was hij terug en zei:
‘Over 3 dagen staat-ie d’r weer.’
‘Oh, oké.’ Des, geduldig als de grond waarop zij liep.
Maar thuis stond de boel op stelten toen zij zonder fiets aankwam. Moeder jammerde en vader walmde. Van woede. Hij was het meer dan spuugzat.
‘En wie had ooit gedacht dat iemand zo’n ouwe robbedops ging stelen?’
En nu moest er een nieuwe komen en het geld groeide hen nog altijd niet op de rug.
‘Hoeft niet,’ zei Des. ‘Over 3 dagen staat-ie daar terug.’
Vader werd groot & breed & vervaarlijk. Hij kwam vlak voor haar staan.
‘Heb je ‘m afgegeven, jij, jij, lelijke tooi! Nooit komt er iets zinnigs uit haar!’ Verwijtend naar moeder die het tafereel op veilige afstand volgde.
‘Nix afgegeven.’ Zei Des en liep hem straal voorbij. ‘Maar over 3 dagen heb ik ‘m terug. Ik ga zolang wel te voet.’
‘Wat is dit nu weer voor zwindel?’ kreet haar vader. ‘Hoe kan jij weten ofdat die fiets terugkomt? Als hier meer achter steekt, als ik merk dat hier meer achter steekt, ik zweer je, dan, dan...’ en zijn handen jeukten.
En haar moeder, blètend: ‘Laat haar, Pierre. Ge weet toch dat zij van die dingen zegt die nooit ergens op slaan? Wie weet, misschien komt het deze keer wél uit.’
Klaarblijkelijk zijn de dingen die nooit ergens op slaan uiteindelijk allemaal juist, want op de avond van de 3de dag lag haar fiets op precies dezelfde plek waar Des hem achtergelaten had. Niks kapot. Alles tiptop. Het licht deed het nog en de remmen werkten. Zelfs de snelbinder en de fietspomp zaten er nog op.
Triomfantelijk rinkelend kwam zij thuis.
Haar ouders keken beduusd. Tja, daar sta je dan. Haar moeder vroeg of Des soms wist waar dat ene zilveren kettinkje lag – zij had er zo 2 - dat al ruim 1 jaar spoorloos was.
‘Had het wel een rad?’ vroeg Des vrolijk. ‘Want anders weet ik het niet. Mijn 6de zintuig werkt enkel voor dingen met 1 rad’.
Vol weerzin bolde haar vader het af.