Labia minora

Labia minora

Het ene euvel was de wereld nog niet uit of het andere diende zich al aan. Desdemona waggelde als 1 matroos die na een lange vaart plots weer vaste grond onder de voeten krijgt of 1 cowboy die zijn dagen slijt te paard. Clémence hinnikte schamper: ‘Zie Desdemona lopen! Precies ene gast die meent dat hij z’n benen niet kan sluiten, want d’er zou iets in de weg kunnen hangen!’ Luider gehinnik, maar Des lachte er niet mee: ze leed pijn! Zij kreeg daadwerkelijk haar benen niet gesloten: twee felrode knobbeltjes zaten in de weg en schuurden tegen elkaar als zij liep. Het was begonnen op een woensdagavond.

Iedere woensdag ging Desdemona fietsen. Zij nam een boek en ging naar het kanaal. Bij de verlaten zinkfabriek – waar niemand durfde te komen: de schaduw van ‘de Zwarte dood’ hing nog steeds over de ruïnes van 'Abessinië' – hield zij stil, ging zitten in het gras en las. Maar die woensdag was zij, zonder het te weten, wel Heel Lang weggebleven. Haar moeder stond haar op te wachten – ongerust, geërgerd - aan de rand van de weg; de dennen zwart van de nacht.
‘Waar ben je zolang gebleven?’
‘Zitten lezen...?’
Eigenlijk wist Desdemona niet waar zij al die tijd uitgehangen had. En ook niet wat ze gelezen had. Toen zij van haar fiets stapte, deed het pijn.

De pijn verergerde. Het brandde. Het jeukte. Het zwol. Haar dijen zagen eruit alsof er een heel leger overheen was getrokken. ze liep in een boog.
De woensdag daarop trok zij haar stoute schoenen aan en ging op doktersbezoek. Vanderzyl was de arts die ooit haar doodsvonnis had uitgesproken; het was sindsdien nooit meer goed tussen hen gekomen. Zij vertelde hem over haar 'zadelpijn'. Hij monsterde haar met argwaan.
‘Ik hoor de gekste dingen op school,’ zei hij. ‘Kom hier maar even liggen, dan weten wij meteen hoe de vork aan de steel zit’.
Desdemona gehoorzaamde met tegenzin. In de film zag je dergelijke dingen ook gebeuren. Het heette dan dat je aan het vaderland moest denken. Desdemona ging liggen en dacht aan de Maas.
Het onderzoek duurde lang.
Vanderzyl snoof veelbetekenend.
‘Wie is er hier aan het werk geweest?’ wilde hij weten.
‘Dat zei ik toch', Des geërgerd, 'ik ben gaan fietsen langs het kanaal.’
Meer gesnuif. Gegrom. Gemompel van 'Mon oeil'! 'En toen?’
‘En toen ik terugkwam, had ik pijn.’
‘Zomaar, jongedame? 1 Fietstochtje langs het kanaal? Weet jij wat je hier hebt? 1 Scheuring van de labia minora! Naar ik aanneem, versta je genoeg Latijn?’
Desdemona verstond genoeg Latijn.
‘Hoe kom je d’eraan?’ vroeg Vanderzyl streng. ‘En maak mij niet wijs dat het van een fietstochtje is!’
Desdemona zweeg. Ze had het hem al 2 keer verteld.
'Wel?' drong hij aan. 'Welke klojo heeft hieraan gezeten?’
Desdemona dacht vol ijver aan de Maas.
‘Nu,’ zei Vanderzyl, ‘als jij niet wil spreken, moet ik mijn onderzoek voortzetten. Zoals ik al zei, wij zullen d’er snel achterkomen hoe de vork aan de steel zit.’ En hij perste zijn vinger diep in haar. Desdemona kreet van pijn. Met 1 ruk vloog zij recht en staarde hem vol woede aan.
Hij was verbouwereerd. ‘Ik wou enkel zien of jouw maagdenvlies nog intact was’, bracht hij uit. ‘Je hoort zoveel, tegenwoordig, op school. Ik dacht niet dat ik je pijn ging doen.’
Desdemona sprong recht en kleedde zich aan.
‘Mona,’ deed Vanderzyl poeslief, ‘nu moet je mij toch eens zeggen wat er aan de hand is, kind. Hoe komt dat nu dat die lipjes zijn gescheurd? Het lijkt wel alsof iemand ze met klemmen van je lijf heeft gerukt. Dat krijg je niet van een fiets. Dat maak je mij niet wijs. Zeg mij, was het een andere dokter?’
Desdemona vertoefde voortdurend onder dokters. Al haar heimelijke vriendjes waren dokter. Vrouwendoktes & kinderdokters bij de vleet, terwijl er amper vrouwen of kinderen aan boord waren... zouden zij zoiets doen? Met klemmen... Nee! Jamas, nunca, never!!! No way!
‘En dan, al de rest is intact’ ging Vanderzyl voort. ‘Ik versta het mij niet. In wat voor een krabbenmand ben jij gevallen, kind?’
‘Zeg mij gewoon wat ik moet doen.' beet Des hem toe. ‘Ik verga van de pijn.’
Hij schreef 1 zalfje voor. ‘De zwelling zal snel afnemen en de rest is al goed aan het genezen. Over een paar dagen is het voorbij.’
‘Mona’ greep het voorschrift en vertrok. Op de gang hield hij haar nog tegen: ‘Als je ooit met iemand wil praten over wie hier achter zit, ben ik bereid. Ik kan goed zwijgen.’
Niet zo goed als ik, dacht ‘Mona’ en verdween.

Na enkele dagen was alles voorbij en Desdemona kon weer stappen, ladylike. De woorden van die domme dokter bleven haar wel door het hoofd spoken - die zadelpijn was duidelijk niet koosjer – maar Desdemona had er ook geen verklaring voor. Het was weer een van die vreemde dingen, zoals dat voorval met die verdwenen fiets.