DEEL II

De Colmenjienne

Grote kinderen, grote zorgen. Desdemona’s ouders weten ervan. Wat moeten zij in hemelsnaam aan met dat jong dat glansrijk door de nonnetjesschool zeilde en alleen maar fraaie punten haalde? Daar komt geheid ellende van. Want nu wil dat naar de colmenjienne! Krijgt het hoog in de bol. Denkt dat het zich makkelijk meten kan met die kinderen uit de stad, dat blauwe gebroed ('lui, lekker, kaal & hovaardig'), dokters, notarissen, noem maar op, dat goddeloze zootje dat daar in die staatsschool samentroept.

‘En ik ga níet bij de nonnen op school,’ zegt Des beslist.
Zij heeft haar buik vol van polkaspringen en de wals, telkens als d’r 1 non of pater jarig is. Dan moet er een feestje georganiseerd en kostbare lesuren gaan verloren, aan het inoefenen van een choreografie. Plus dat geblaat over god in de hemel & op aarde & alom, maar leven in het heelal, ho maar! dàt is niet katholiek. En Desdemona snakt naar een onderdompeling in het goddeloze bad en het gezonde verstand. Paters en nonnen kunnen haar wat!

Haar ouders liggen niet wakker van ideologie. Zij zijn praktisch ingesteld. En zij steken geen geld in de opvoeding van een meisje dat later toch maar trouwt en thuis blijft voor de kinderen.
‘Kinderen opvoeden doe je ook met verstand’ repliceert Desdemona dan. ‘Waar moet dat heen als wij de kinderen laten groottrekken door 1 hottentot?’
Haar moeder wil haar naar de huishoudschool. Dan kan zij op haar 14de naar een atelier. Sparen voor later. Hiermee krijgt zij Des in de gordijnen. Haar honingblonde dochter schudt driest haar honingblonde manen. Haar goudgroene ogen schieten vuur. Zij schraapt met een voet over de vloer en briest: ‘Ik ga nièt naar die troelaschool!

Het is vakantie en het is dikke lucht.

Desdemona heeft een toevluchtsoord. In de beemden bij de Maas. Na iedere discussie fietst zij d’r ziedend heen en gaat in het gras liggen denken tegen een boom.

Desdemona ligt in een zonk vol groen, tussen opgehoogde velden en de dijk. De maïs torent boven haar uit. Populieren als gothische gewelven. Bedekken de zon. Filteren het licht. In zilver en groen. Desdemona sluit de ogen en wacht.
Zij wacht op het gezoem. Van een bijenkorf. Zij wacht tot het gele licht op haar oogleden valt. Zij opent de ogen en daar is hij. De vuurbol! Hij buitelt als een dartele zon. In zijn gele kern een kolken en laaien als van een echte zon.
‘What’s up?’ zegt de vuurbol. ‘Hoe sta je d’ervoor?’
‘Niet zo best,’ mort Desdemona, ‘zij willen mij naar de naaischool.’
De bol draait een paar keer rond zijn as, van puur jolijt.
‘Ik vind dit niet grappig,’ doet Desdemona zuur. ‘Mijn leven heeft geen enkele zin als ik het in de naaischool moet verdoen.’
De bol overweegt dit.
‘En wat voor zin heeft het leven eigenlijk?’ raast Desdemona door. ‘Waar dient dat voor, dit domme leven?’
De bol schraapt zijn keel: ‘Het leven is een school’.
Desdemona wacht op meer.

‘Het leven,’ herneemt hij gewichtig, ‘draait maar om 2 dingen. Eerst dat je het doorgeeft’ – Desdemona kokhalst al bij het idee alleen – ‘en vervolgens dat je het doorkrijgt. Het Mysterie van het leven.’
‘Kan het ook andersom?’ vraagt Desdemona gretig. ‘Eerst het mysterie doorgronden? Mag je dat doorgeven overslaan?’
‘Túúrlijk,’ klinkt het goedkeurend. ‘Het is zelfs zo dat het dan allemaal véél gemakkelijker zal gaan. De meeste mensen blijven namelijk in hun eerste opdracht steken. Koters zijn energievreters. Ouders verliezen hun bounce, worden earthbound, zwaar. Overmand door zorgen. Denken enkel aan de dag van morgen en voor zij het weten is alles voorbij. (En hij zendt daarbij het gevoel van een kleffe zondagmiddag, de verveling druipt van de muren en dan is het avond. Een verlaten hond jankt naar de maan en in een zucht is alles gedaan.)

‘Ik wil geen kids’ weet Des beslist. ‘Geef mij maar het mysterie.’

De hele zaak leek haar opgeklaard nu. Haar ouders gingen ervan uit dat zij geen studie behoefde, ‘omdat zij later kinderen ging krijgen’ en een uitzet moest, ‘omdat zij later 1 man ging krijgen’, maar als zij geen kinderen wou, hoefde zij geen trouw en raakten hun argumenten geen kant. Dan moesten zij doen alsof zij een jongen was. Iemand die bij het kinderen krijgen aan de zijlijn stond. Iemand die zijn eigen boontjes dopte en geen verstand had van een uitzet.
Jubelend veerde zij recht. Zij wou de bol in haar armen drukken, maar hij zweefde bijtijds weg. Hield zich schuil achter de populieren.
‘Zo vlot zal het niet gaan!’ waarschuwde hij nog.

Desdemona’s ouders waren niet onder de indruk van haar nieuwe toekomstperspectief.
‘Quatsch & Compagnie’.
En zij orakelden dat ‘als de Liefde haar pad kruiste, de brand zou ontsteken, in haar ziel, verstand op nul en blik op oneindig, en het eind van het liedje was dat zij met 1 tweeling zat, want tweelingen kwamen vaak voor in de familie’.
Desdemona bleef maar hameren op het idee dat zij als een jongen was. Zij hadden toch zo graag een jongen gehad? Wel dan, een jongen konden zij ook niet naar de naaischool sturen. Haar moeder vond een compromis: jongens gingen naar de technische. Misschien kon zij naar de technische school? Kon zij later verpleegster worden, of Fröbellerares en was zij gelijk met de kinderen thuis. Des rukte zich de haren uit het hoofd.

‘Je moet sowieso tot je 14-de naar school,’ zei de bol. ‘Je bent leerplichtig.’
Desdemona zag niet in wat dit voor een verschil maakte.
‘Kijk,’ zei hij, ‘alle kinderen moeten tot 14 jaar naar school. Het maakt niet uit wat voor school. De ouders krijgen kindergeld en het onderwijs is nagenoeg gratis. En voor boeken moeten zij overal betalen, ook in de huishoudschool!’
Desdemona zag wat hij bedoelde. En het sneed hout! In plaats van haar ouders op stang te jagen met het idee dat zij nog jaren voor haar moesten dokken, ‘op nix’, kon zij beter een overeenkomst sluiten voor de komende 24 maanden.
‘tis te proberen,’ dacht Desdemona naar de bol.
‘tis in de saccoche,’ verzekerde die.

De nieuwe aanpak had succes. Haar ouders hadden er wel oren naar. Tenslotte moest zij nog 2 jaar naar school. En als zij dat deed bij de zusterkes van het middelbaar, had zij later misschien een streepje voor. Kon zij op kantoor gaan werken. Dat was beter dan een atelier. Trouwens, de buren zouden nogal staan kijken: Des naar de Ursulinnen!

Desdemona lag in haar zonk en blies paardenbloempluisjes naar de bol.
‘Naar de zusters Ursulinnen,’ zuchtte zij. ‘Ik moet naar de Ursulinnen!’
De bol buitelde van pret. Hij danste tussen de stammen en straalde met alle kleuren van de regenboog.
‘What?!’ vroeg Des.

Toen zij thuiskwam, danste haar moeder rond de tafel. Zij straalde van geluk.
‘Oh Des,’ jubelde zij, ‘d’r is iemand geweest! D’er is ’n meneer hier geweest. Van de colmenjienne! En hij vroeg speciaal naar jou. Blijkt dat zij vanuit Hasselt bericht hebben ontvangen. Dat jij zo’n goede leerling bent. En in de colmenjienne willen zij enkel de besten. En jij hoort daarbij. En hij heeft gezegd dat je Latijnse moet gaan doen. Veearts worden. Apotheker! Maar, je weet, het is maar voor 2 jaar. Pappa heeft het gezegd. Hij zei meteen: ‘Na 2 jaar sturen wij haar uit werken’. Maar hij vindt het goed! Oh Des! Zet ‘ns gauw de aardappelen op, want ik moet het gaan rondstrooien in de buurt.’
En zij fladderde de keuken uit, om haar hals een blauwe doek.
De bol knipoogde naar Desdemona. ‘Awel?’ vroeg hij. ‘Zijn wij nu blij?’
Desdemona stak haar duim op. ‘Reuze,’ zei zij. ‘Merci!’