De duiventil
Exact 18 maanden later doet Desdemona haar middagdutje. Zij is alleen in huis. En om te verhinderen dat zij uit bed zou kruipen, bond haar vader haar vast aan de matras, maar Desdemona, Houdini in de dop, glipt onder de touwen door en glijdt uit bed en sluipt uit de kamer...
Achter het huis staat een duiventil en daar gaat Desdemona heen. Desdemona houdt van duiven, vooral van hun roekoe. Roekoe koe roekoe koe. Het gekoer van de duiven roept herinneringen op… vage herinneringen aan een leven dat Desdemona ooit heeft gehad. Dat was natuurlijk op een andere planeet, maar daar waren ook duiven geweest en vanuit haar kamertje toen kon Desdemona de duiven horen en het gekir van de duiven hier zuigt haar naar die duiventil toe, hoewel dit strikt verboden is: volgens haar ouders hoort zij in bed.
Desdemona zit in de weeë geur van de duiventil en luistert stil, naar de duiven, het getrippel van de duiver, het geflutter van de vleugels. Zij speelt met het zand, laat het gedachtenloos door haar vingers glijden als plots... een schaduw over haar valt! Desdemona krimpt in elkaar. Kop in kast wacht zij op de klap, maar als die niet komt, kijkt zij op en ziet... iemand die zij niet kent... Of kent zij die onbekende toch? Hij komt haar ergens bekend voor, zijn beeld ligt net achter een bocht in één van de vele kronkels in Desdemona’s kop, maar zij kan niet in boogjes kijken. De vaag bekende heeft lang, zwart, krullend haar... Hij kijkt naar haar en hij zegt… NIX. Hij knielt voor haar en strekt een hand uit en strijkt, met 1 vinger, vederlicht, over haar rechterwang. Hij kijkt daarbij… ONTZET! Het is alsof hij zegt, woordenloos zegt, jammert bijna, maar Demona, wat heb je nu toch gedaan?!! Alsof hij de toekomst ziet, vol verdriet... veel ellende en tranen in het verschiet, voor Desdemona. Is het omdat zij onder de duiventil zit? Komt daar zoveel onheil van? Dan staat de jongen recht en wandelt weg. En Desdemona d’erachteraan! Zij wil hem niet zien gaan. De jongen loopt naar de tuin en opent het tuinhek en stapt in de tuin en de tuin... is voor Desdemona verboden terrein. Zij plukt er alle bloemetjes af, maakt geen verschil tussen onkruid en gewas. (Haar vader maakte het hek speciaal voor haar. Het hangt met een dikke koord aan de rozenstruik vast, alsof haar vader denkt dat die struik het anders op een lopen zet.) Desdemona weifelt... Zal zij ook de tuin ingaan, bij al de dingen die zij al heeft misdaan? Dan, ter hoogte van de rode rabarberstruik, komt een gifgroene mist opgezet. De mist warrelt over het tuinpad, kringelt over het tuinpad, zakt en vormt een muur, zo breed als de wereld en die jongen stapt doodgemoedereerd in die mist die even snel verdwijnt als hij gekomen is en als de mist is opgetrokken, is ook die jongen weg en Desdemona begint te loeien. Zij beseft dat zij iets verloren is…
Plots het besef dat zij iets Zeer Kostbaars verloren is!
Haar ouders komen toegesneld en vinden haar plat op de grond bij het gapende tuinhek – hoe heeft zij dat klaargespeeld? - en zij wentelt zich in het stof als in een Griekse tragedie, want niemand, Niemand! heeft zulk ravenzwartkrullendhaar, zulke ogen als bloemen, korenbloemblauw met een waas van paars, als die engel van daarnet die Demona dag kwam zeggen en... Hij is weg! Zij is hem kwijt. En voor Desdemona ligt de onmetelijke tijd, een zee van tijd, waarin zij niet bij hem kan zijn. En de pijn. En de Eenzaamheid.