Konijn met pruimen
Desdemona’s vader was ook een dierenvriend. Hij hield van konijnen. Hij hield van konijnen in benepen hokjes en zodra het maar even kon, liet Desdemona de konijnen los. Zij groeven putten in het gazon en tunnels in de boomgaard en vraten alle groenten af, maar zij waren Zóóó lief! Zij hadden allemaal een naam en kwamen als Desdemona riep. Zij lieten zich gedwee terugvoeren naar hun enge hok voordat Desdemona’s vader weer op kwam dagen.
Tussen al die konijnen was er eentje die de liefste was. Lapijn! Lapijn was een groot, dik, grijs konijn. Een Vlaamse reus! Hij was mede zo dik doordat hij alle boterhammen van Desdemona opat. Lapijn was gek op smeerkaas. Van de koe Kiri. Hij likte de kaas van het brood en liet haar zitten met de korst. Hij volgde haar als een hondje en reed mee in de bak van de bakfiets. Hij sliep in Fidels mand en toen hij eenmaal had gezien hoe Fidel zijn baasje likte, deed hij spontaan hetzelfde. Desdemona smolt als boter. Met een konijn als Lapijn hoefde zij geen mensenvriendjes. Als zij Lapijn wiegde in haar armen, barstte haar hart van vreugde. Lapijn was de navel van haar wereld, de appel van haar ogen, haar troost & toeverlaat, de bewaarder van al haar geheimen en de enige die haar écht begreep.
Lapijn groeide & groeide. Hij groeide uit zijn hok en uit Fidels mand en Desdemona’s vader kwam geregeld vragen of hij hem op mocht pakken… om te schatten hoeveel hij woog. Desdemona stemde dan aarzelend toe. De vage onrust als zij zag hoe haar vader het konijn betastte, hoe zijn vingers graaiden in de vacht... Het water liep hem in de mond... of verbeeldde zij zich dat maar? Haar vader was toch niet zoals de boze heks die Hansje achter tralies zette? Dat was toch een sprookje? Uiteraard eindigden alle konijnen ten huize D. in de pot – op zulke dagen at zij niet - maar zo’n bijzonder konijn als Lapijn was zeker een beter lot beschoren. Hij zou bij haar blijven totterdood.
‘Zij leefden nog lang & gelukkig samen’, zoals dat in de sprookjes gaat...
Op een middag – haar vader had vrij - kwam Desdemona toevallig vroeger van school en zag hem door de boomgaard struinen. Op zoek naar Lapijn. In zijn hand een stuk touw. Paniek! Lapijn sloeg op de vlucht, maar haar vader wierp met een hamer en het beest bleef liggen, versuft. Hij raapte het op en bond het touw rond de achterpoten. Desdemona was hem al aangevlogen, maar ook zij kreeg een rake klap & een trap tegen haar schenen. Zij hinkte haar moeder erbij, maar Lapijn hing al te spartelen aan een haak. Hij keek radeloos naar haar terwijl zij Brullend aan haar moeders rokken hing en dat stomme mens greep niet in. Had het over het kermisdiner en een nieuw konijn. Maar Desdemona wilde geen nieuw konijn! Lapijn was haar konijn, haar Enigste Eigenste Bovenstebeste AllerLiefste vriendje. Vader plofte het mes achter Lapijn zijn oren. Het bloed stroomde over zijn vingers in een emmer. Het leven lekte uit Lapijn. Zijn ogen braken. Een siddering ging door hem heen. Hij hing slap. Vader begon het konijn te villen. Desdemona zag hoe haar vriendje vakkundig werd gedissecteerd. Van zijn ingewanden ontdaan. De kleurige kleverige dampende darmen. Het tere, ontroerende roze van de longen. Eindigden in een emmer.
‘En dit is waar jij zoveel kabaal over maakt,’ zei de dierenvriend. ‘Een hoop stinkende afval die ik straks moet begraven’.
En Desdemona bedacht, koud & hard, dat als hij - de lafaard, de beul, de Ersatzvader - daar aan die haak te bommelen hing, de inhoud van de emmer nog veel erger zou stinken!
Zij greep haar fiets en stoof weg. Uren dwaalde zij door de velden, de beemden, het bos. Vertelde aan het riet hoe lief Lapijn was. Vertelde aan de bomen en de wolken hoe zijn snuffelende neusje naar hen had opgekeken. Vertelde aan het water hoeveel angst Lapijn had gehad. En dat zij hem nooit, nooit, nooit, maar dan ook Nooit zou vergeten. En dat de wereld vandaag zo oneindig veel grauwer was, zo ontdaan van alle kleur, omdat 1 Heel Bijzonder Konijn moest worden klaargemaakt met pruimen.