De Heilige Mis
‘De mis? Dat is voor grote mensen,’ meende Desdemona’s moeder. ‘Jij gaat je daar maar vervelen.’
‘Maar wat gebeurt er daar?’ wilde Desdemona weten.
De uitleg liet aan duidelijkheid te wensen over. Zij gingen 'ter communie' en de priester, die de dienst leidde, trad op als een schakel tussen de gelovigen en God.
Een tovenaar!, zo zag Desdemona dat, die Gods nabijheid naar wil of naar wens kon oproepen en ‘Zijn woord verspreidde onder de mensen’ zoals haar moeder zei. En Desdemona dacht dat een man die zoiets kon, wel moèst weten wat dat hert had gedacht en wie die 'temp' was die zich voor haar uitgaf. Zij zeurde net zolang tot haar moeder toegaf. En op een zondag zat Desdemona achterop de fiets, onder het gebeier van de klokken, richting mis.
‘Dominus, wobistdu?’ vroeg de priester - en dat vond Desdemona meteen al verdacht, want als deze man niet wist waar de Heer was, dan wist hij niet meer dan zij - en putte zich vervolgens uit in allerlei hocuspocus. Hij werd bewaakt door drie kinderen in lange gewaden en hij maakte wijdse gebaren alsof hij god alsnog wilde smeken effe door het plafond te zakken, wat-ie uiteraard niet deed, waarna hij het publiek bestookte met een grijze rook uit een soort koffiekan, zonder tuit en zonder handvat, maar met allerlei rinkelende kettingen d’eran. En d’er kwam een man met een opengesneden viool aan een lange stok en nu bleek dat je nog inkom moest betalen ook! Desdemona vond dat zij geen waar kreeg voor haar zuurtjesgeld, maar 'het voornaamste kwam op het laatst', had haar moeder gezegd. Intussen zat Desdemona zich stierlijk te vervelen. Geregeld mochten zij staan of knielen en weer gaan zitten – op een gegeven moment moest iedereen zijn stoel omdraaien, maar het was niet om zakdoekje leggen te spelen. De priester las een brief voor en d’er stond niet veel in en toen mochten zij een liedje zingen. Hoe de priester ook zijn best deed – hij stond voortdurend met zijn rug naar het publiek - hij was zonneklaar een charlatan. En toen de priester het spreekgestoelte beklom en wederom dingen uit de mouw schudde waar niemand iets aan had, toen werd het haar te bar en zij galmde luidkeels:
‘Lieve hemel, wat een geleuter!’
De woordenstroom boven hun hoofden viel even stil en onder het gesmoorde gelach, het gehik, het amechtige gekuch dat plots door de rijen gelovigen golfde, leidde Desdemona’s moeder haar de kerk uit. (Desdemona nam zich voor er nooit meer een voet te zetten.)
‘Ik had je toch gezegd dat jij je ging vervelen,’ zei Desdemona’s moeder buiten. ‘De mis, dat is voor grote mensen die lang stil kunnen zitten.’
Desdemona begreep er geen jota van. Dus... de volwassenen gingen daar gewoon wat zitten gapen en zich aan andermans kleren vergapen en wat de priester deed of zei, kon hen geen zier schelen, op voorwaarde dat het niet langer duurde dan het afgesproken anderhalf uur… Dus, op die manier gaf het niet dat de priester een oplichter was… Een gewone man in schoenen met stompe neuzen en een soepjurk en geenszins een gezant van God… Maar waarom hielden zij dan vol dat dit hele circus Heilig was? Konden zij niet op zondagvoormiddag gewoon met z’n allen naar de bibliotheek, of desnoods naar het stamcafé zoals Desdemona’s vader deed, om een antwoord te vinden op de grote levensvragen?
‘Zullen wij naar de boekerij gaan, mamma? Ja?’
En zij gingen naar de boekerij waar Desdemona met volle teugen genoot van de geur van oud papier, het gekraak van de planken vloer, het zonlicht dat in balken binnenstroomde en toonde dat de lege lucht vol dwarrelende stofjes zat. Die stofjes vertelden een verhaal, maar Desdemona kon het niet lezen. Leren lezen was het volgende objectief, zodat zij zelf overweg kon met 'Waren de goden kosmonauten?' en de wilde avonturen van 'Kotyo, de Zoon van het Opperhoofd'.