De Jennies

Het groepje kinderen dat speelde op het drassige landje groeide gestadig. Marleentje kwam. En omdat Desdemona wist dat Marleentje geen lang leven beschoren was, mocht Marleentje altijd prinsesje zijn; dit tot grote ergernis van Clémence, een robuuste schoonheid die vuur spuwde uit haar koffiekleurige ogen. Clémence Cretskens, het moet gezegd, was 1 On-Uit-Staan-Baar nest. De Mussen kwamen, een familie met wel 8 kinderen, maar de 3 jongens gaven al gauw verstek toen duidelijk werd dat Clémence enkel aandacht voor Geraarke had. Er was de dikke tweeling van achter het kanaal die Desdemona maar niet uit elkaar kon houden – ook 1 van de tweeling moest vroegtijdig sterven, maar was het nu Simone of Marie-Thérèse? Wereldburger Gérard, kind van de vroegere overburen die halsoverkop naar Elen waren gevlucht, wilde met Desdemona trouwen. Maar Geraarke was Desdemona veel te braaf. Haar hart ging uit naar de Jennies.

De Jennies waren nieuw in het dorp. Zij waren komen wonen in de naburige boerderij nadat de oorspronkelijke bewoners halsoverkop waren vertrokken. ‘Het spookt in huis,’ gaven zij als uitleg en zij lieten hun boerderij voor een prikje over aan buitenstaanders voor wie de gefluisterde verhalen over klopgeesten en verschijningen niets meer waren dan dat: bakerverhalen. Bovendien waren de Jennies een soortement zigeuners, 'Bingen!', volgens Desdemona’s moeder, en die hadden er wel een handje van weg verschijningen de stuipen op het lijf te jagen. De Jennies waren maar wat blij met hun boerderij. Zij brachten een nest ganzen mee die hun leerachtige eieren legden in de beek en na verloop van tijd beste maatjes met Desdemona waren. De Jennies brachten ook kinderen mee, 6 in totaal, in alle soorten & maten en dat kroop door de vensters in & uit, dat moest nooit op gezette tijden eten, nooit op gezette tijd naar bed en liep school als het er zin in had. Desdemona vond het Fenomenaal! Het duurde dan ook niet lang of zij werd er kind nr. 7. Zij verzorgde de dieren op het neerhof – de Jennies hadden al bij al niet veel verstand van geiten of schapen, kalkoenen en de pauw en dachten dat alles leefde van de hemelse dauw - kroop door het openstaande raam naar binnen, beet terloops op een korst brood en werd opgenomen in die republiek die nog nooit van orde had gehoord. Op zaterdag installeerde Jenny een reuzentrog op de binnenkoer. Die werd tot aan de rand gevuld met water en heel de kroost mocht heel de namiddag ‘weken’. Zij spartelden in de trog, sprongen er weer uit, wentelden zich door het stof en plonsten opnieuw in de kuip. ’s Avonds zag het water Zwart. De ganzen zwommen erop en Fidel zwom erin en Jenny was een dot van een ma! Haar eigen ma zag het met lede ogen aan.

Op een dag werd Desdemona te slapen gevraagd.
‘Mocht zij blijven slapen?’
‘Geen sprake van,’ klonk het beslist.
Maar de uitnodiging werd zo vaak herhaald en blijven weigeren is onbeleefd en op den duur mocht het toch.
‘Geen zotte streken en op tijd naar bed!’ waarschuwde haar moeder nog.

Lang na bedtijd zat iedereen nog op. Niemand dacht aan slapen. Bovendien eiste elk kind Desdemona als bedgenoot op en dus trokken zij de matrassen van de sponden en sleepten ze tot in de woonkamer en legden ze in een dubbele rij voor de monumentale haard. Die haard was groot genoeg voor Sinterklaas mèt paard. Ook Jenny haalde haar matras erbij en na heel wat gein werd de kaars uitgeblazen. Over de boerderij daalde diepe rust...

Plots schoot Desdemona wakker!
In de haard... een blauw, dansend licht.
‘Oh nee! Niet alweer!’ smeekte Desdemona.

Daar sloeg de deur van het opkamertje open.
Of Demona nog wist wie waar had gelegen?
En Demona had geen idee.
‘Think, Demona, think!’
Maar zij kon er met de beste wil van de wereld niet opkomen. Had er niet zo op gelet. Dan maar iedereen her en der gedeponeerd. Her & der en schots & scheef. Zus & René werden schuin op drie matrassen geïnstalleerd, met Linda aan hun voeten. En waar in Demona’s rij de ene met zijn voeten lag, lag de andere met zijn hoofd, als sardientjes in een blik. Alleen Jenny en zij kwamen nog enigszins ordentelijk terecht, voor de rest was het een zootje. En nu maar hopen dat, in de algemene chaos die er ten huize Jenny heerste, zulke details niet zouden opvallen.

’s Anderendaag werden zij lang na schooltijd wakker. En Jenny had een kater. En zij had vooral de pik op Desdemona. Zij maakte omeletten met spek – Des was nog de eieren gaan rapen – maar voor haar was er niets bij. Zij moest maar thuis gaan eten, vond Jenny nors. Ook haar kroost was van gemoed veranderd. Zij stelden zich ronduit vijandig op. René beet in haar schouder zodat de afdruk van zijn gebit in haar vlees stond gegrift, dwars door haar dunne bloesje. Desdemona begon stilletjes te grienen. En daarmee was het hek helemaal van de dam. De Jennies verweten haar alles wat rot & lelijk was. De kinderen overtroffen mekaar in het bedenken van scheldwoorden en onder algemeen gejoel en gesmijt met de koffiemolen vloog Desdemona aan de deur. Jenny draaide vliegensvlug de sleutel in het slot. En Des maar kermen dat zij onschuldig was, maar zij had het bij de Jennies verkorven. Haar moeder was opgetogen. Wat ging zij daar ook zoeken, tussen die zigeuners, met hun vieze gewoontes? Dat laadde iedereen in bed en wist ’s ochtends niet naast wie het wakker werd. Haar kind trof geen schuld daaraan.
Maar Desdemona was daar niet zo zeker van. Misschien hadden de Jennies het wel bij het rechte eind? Misschien waren de heimelijke vriendjes enkel gekomen omdat zij daar was? Misschien was de buurt inderdaad behekst en gingen daarom alle mensen weg? En misschien was zij de spil van dit alles? Zoals haar vader meermaals had beweerd, als hij kwaad op haar was.
Maar dan, maar dan… kon zij de mensen beter mijden! Hen behoeden voor de schok… Want Desdemona was de heimelijke vriendjes gewoon - zij wist niet beter of zij waren er altijd geweest - maar de anderen deden het in hun broek van schrik. Of zij ontwikkelden 1 tic. Stonden dagen tegen de kapstok te praten. Of de vogelschrik. Of handenwringend te daveren en te stamelen, zoals die piskous van een Zus, zodra haar oog viel op de plek waar vroeger de perenlaar had gestaan.
Enkel de ganzen bleven Desdemona trouw. Zij kwamen nu over het beekje aangezwommen tot bij haar thuis, waar zij in de boomgaard zaten te zonnen. En Desdemona begreep dat de dieren haar ware vrienden waren. De ganzen, de mieren, Fidel & Lapijn…. En ook de heimelijke schepsels van de nacht, die niemand ooit zag en van wie d’er één haar ware vader was.